Koud bloed is een nieuw literair-journalistiek tijdschrift met als thema misdaad. Het wil het in de Engelstalige wereld populaire 'true crime'-genre meer bekendheid geven onder Nederlandse lezers en brengt verhalen van Nederlandstalige auteurs. True crime is een non-fictiegenre waarin de auteur zich baseert op een echt gebeurde misdaad en echte mensen. Niet per se mijn genre, 'echt gebeurd' maakt een verhaal voor deze lezer niet aantrekkelijk, waarachtig wel. Het eerste nummer kreeg ik en ik heb er her en der wat in gelezen. Een volgend nummer zal ik laten liggen; misdaad mag dan, aldus de redactie, iets zeggen over de tijd waarin we leven en een onderwerp zijn dat ieder mens raakt, in deze vorm raakt het mij matig. De bijdragen hebben een hoog Peter R.-gehalte, geef mij maar de krant. Een goede roman met o.a. een misdaad of misschien wel geheel over een misdaad is prima, het gaat dan om de wijze waarop het verhaal wordt verteld. In Hustvedts What I Loved zit ook veel misdaad, maar dat is dan niet zogenaamd echt gebeurd en dus geen true crime. Wel een truly goed boek. Vooroordelen of niet, het enige wat ik echt graag las in dit tijdschrift was Schwantje's Fijne Vleeschwaren, een voorpublicatie uit een A.F.Th-roman in wording.
Het blad heb ik inmiddels doorgegeven, van de overige bijdragen kan ik me weinig tot niets herinneren. De roman van Van der Heijden lees ik te zijner tijd misschien in zijn geheel.

Seriemoordenaar houdt huis in Stalinistisch Rusland. Hij heeft het op kinderen gemunt, is voor zijn werk veel onderweg en laat her en der in het land zijn gruwelijke visitekaartje achter. In het Rusland onder Stalin komt zoiets niet voor, dat is iets voor het gedegenereerde Westen en vooralsnog worden de moorden niet met elkaar in verband gebracht, maar toegeschreven aan de eerste de beste plaatselijke zondebok, de buitenbeentjes van het sociale arbeidersparadijs. In 1953 was daarom iedereen in de Sovjet-Unie blind voor deze psychopaat. Iedereen? Nee, één man, Leo, gaat een lichtje branden en vervolgens bindt hij de strijd aan met het systeem en gaat hij op zoek naar de moordenaar.
Naser is een Eritrese jongen die in 1980 op zijn tiende naar Soedan vlucht, waar zijn oom hem en zijn broertje oppikt en meeneemt naar zijn huis in Djedda. Van de regen in de drup, blijkt al snel. Naser is opgegroeid tussen vrouwen, in het streng islamitische Saoedi-Arabië maken mannen de dienst uit en zijn alle vrouwen aan zijn zicht onttrokken. Ze gaan in boerka gehuld over straat en worden ook op allerlei andere manieren afgeschermd van de mannenwereld. Er gaan verhalen rond over vrouwen die liefdesbriefjes laten vallen voor de voeten van een man en zo contact zoeken. Om de liefde of om de verveling te verdrijven?
De Britse officier Richard Burton (1821-1890) belandt voor de East India Company in Brits-Indië, heeft daar meer belangstelling voor de plaatselijke bevolking, taal en gebruiken dan voor de gezapige, benauwde kolonialistische arrogantie van zijn landgenoten, verdiept zich in het hindoeïsme en, als hij later wordt overgeplaatst naar Sindh, in de islam. Hij verbruit het bij zijn meerderen, wordt met 'ziekteverlof' teruggestuurd naar Engeland en bereidt een volgende reis voor. Dit keer reist hij als moslim verkleed eerst naar Caïro, van daaruit naar Medina en Mekka. Hij vertrekt als ontdekkingsreiziger, maar wordt gaandeweg ook steeds meer pelgrim en beleeft tijdens deze pelgrimage onbedoeld een zekere loutering. In de derde reis die in het boek wordt beschreven, trekt Burton vanuit Zanzibar Afrika in, op zoek naar de bron van de Nijl.
Waar is de taart is een prachtig oneindig beeldverhaal. Meneer en mevrouw Hond doen de dagelijkse klussen, het zit er zo op, de taart staat al klaar. Twee ratten gluren vanuit het bos en ho, ze gaan er met de taart vandoor. Pagina na pagina volgen we meneer en mevrouw Hond die de grijpgrage ratten achternazitten. Dat is slechts één van de vele verhalen die van prent naar prent worden verteld. Er zijn een huilend konijntje, een kameleon op vrijersvoeten, een stelletje brutale apen en en en.
Fascinerende graphic novel, over het leven van Marji, 1970 geboren in Iran, die alle politieke omwentelingen meemaakt, op haar veertiende door haar ouders naar Oostenrijk wordt gestuurd, om de veiligheid en voor de goede opleiding, waar ze eenzaam pubert en uit de bocht vliegt. Ze keert terug naar Teheran om uiteindelijk toch het land weer te verlaten en het repressieve regime van Iran te ontvluchten.
In het voorjaar van 1927 begon de kort daarvoor naar New York geëmigreerde Russische Lillian Alling, ziek van heimwee, aan een voettocht naar huis, dwars door Noordwest-Canada en subarctisch Alaska en Siberië. Cassandra Pybus schrijft naar aanleiding hiervan het non-fictieverslag
De Donald Duck-pocket viel mij letterlijk in de schoot. Lange tijd was ik trouw DD-lezer, iedere week het vrolijk weekblad met precies de goede kwinkslagen en knipogen. De sjeu ging eruit, het blad ook.
Akunin is hier ten huize een favoriet. Dat is een gril;
Uit het blote hoofd: